peer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  peer    (hulp, bestand)
  • IPA: /per/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • peer
Woordherkomst en -opbouw
  • [1] via Middelnederlands pere van Latijn pira mv / pirum enk, in de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
  • [3] omdat de vorm van lamp lijkt op die van de vrucht van de perenboom
enkelvoud meervoud
naamwoord peer peren
verkleinwoord peertje peertjes

Zelfstandig naamwoord

depeerv/m

  1. (fruit) vrucht van de perenboom, Pyrus communis 
  2. (bloemplanten) een plantengeslacht Pyrus  uit de rozenfamilie (Rosaceae ) dat de voornoemde vruchten produceert (vooral Pyrus communis ) en vooral voorkomt op het noordelijk halfrond
  3. (figuurlijk) gloeilamp in de vorm van een glazen bol met een uiteinde dat overgaat in een metalen fitting
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • advocaatpeer, agaatpeer, alsempeer, alligatorpeer, appelpeer, avocadopeer, balsempeer, bergamotpeer, bessemerpeer, bloedpeer, bospeer, boterpeer, citroenpeer, christuspeer, dennenpeer, diamantpeer, dievenpeer, dirkjespeer, druippeer, eetpeer, gaspeer, glanspeer, gloeipeer, godenpeer, goudpeer, grampeer, handpeer, herenpeer, herfstpeer, juttepeer, kalebaspeer, kaneelpeer, klaasjespeer, koekepeer, koningspeer, kookpeer, kraaipeer, kraakpeer, kriekpeer, kruidenierspeer, kruidpeer, ledpeer, leipeer, lichtpeer, maagdenpeer, maatjespeer, mannapeer, meelpeer, meloenpeer, mispeer, monsterpeer, muilpeer, muskaatpeer, muskadelpeer, muskuspeer, oogstpeer, oranjepeer, parelpeer, peer-to-peer, pondspeer, pronkpeer, rietpeer, saffraanpeer, schijfpeer, schoopeer, sierpeer, slapeer, smeltpeer, smoutpeer, steenpeer, stoofpeer, tafelpeer, vijgenpeer, waspeer, waterpeer, wijnpeer, wilgpeer, winterpeer, zandpeer, zeikpeer, zomerpeer
Afgeleide begrippen
  • bleek peermos
  • minuscule perenmineermot, peer-to-peer, peer-to-peergebruiker, peer-to-peernetwerk, peer-to-peerprogramma, peer-to-peertechnologie, peer-to-peerverkeer, peerassessment, peerballon, peerconfiture, peerconfituur, peerdrop, peerdrops, peerfie, peerfiguur, peergelei, peergroep, peergroup, peerknoop, peerkop, peerkraal, peerleader, peerlijsterbes, peermoes, peermos, peerparel, peerpasta, peerprofiel, peerrenet, peerreview, peersmaak, peersneeuwbal, peerspier, peervorm, peervormig, peervrucht, peerzebramot, perelaar, perenazijn, perenblad, perenbloesem, perenboom, perenboomgaard, perenbrandewijn, perencider, perencompote, perendikkop, perendrup, perenessence, perengalmug, perengebakje, perengelei, perenhout, perenhouten, perenijs, perenjaar, perenjam, perenketel, perenknop, perenlikeur, perenmineermot, perenmoes, perenmost, perenoogst, perenpluk, perenplukker, perenpok, perenringworm, perenrood, perensap, perenschil, perensiroop, perensmaak, perenspinsel, perensteel, perenstroop, perentaart, perentak, perentijd, perenvouwmot, perenvuur, perenwijn, perenzaagwesp, perenzuur, perepit
Uitdrukkingen en gezegden
  • Appels met peren vergelijken
twee totaal verschillende dingen vergelijken alsof ze eender zijn, waardoor de vergelijking onzinnig is
  • Met de gebakken peren (blijven) zitten
voor de moeilijkheden opdraaien
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
peren

peer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van peren
    • Ik peer. 
  2. gebiedende wijs van peren
    • Peer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van peren
    • Peer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord peer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

  • [1] peer op Wikidata
  • [1] peer op "Wilde planten in Nederland en België"

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  peer (VS)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
peer peers

Zelfstandig naamwoord

peer

  1. evenknie, gelijke
  2. (maatschappij) edelman
vervoeging
onbepaalde wijs to  peer 
he/she/it  peers 
verleden tijd  peered 
voltooid
deelwoord
 peered 
onvoltooid
deelwoord
 peering 
gebiedende wijs  peer 

Werkwoord

peer

  1. onovergankelijk staren, turen
  2. overgankelijk evenaren





Wolof

Uitspraak
  • IPA: /pɛːr/

Werkwoord

peer

  1. leeglopen
    «Bal bi peer na.»
    De ballon liep leeg.

Zelfstandig naamwoord

peer

  1. stam (van een boom)
  2. paar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.