span

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  span    (hulp, bestand)
  • IPA: /spɑn/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • span
Woordherkomst en -opbouw
  • o naamwoord van handeling van  spannen ww  [1] [2]
    • [1] (verkorting) van verouderd gespan, in de betekenis van ‘voorgespannen dieren, wagen met bespanning’ aangetroffen vanaf [3]
    • [2] omdat trekdieren meestal paarsgewijs werden ingespannen
    • [3] omdat het geraamte van een vlieger zijn stevigheid krijgt door een touw dat er strak omheen wordt getrokken [4]
  • v/m: van Middelnederlands spanne, naamwoord van handeling van  spannen ww 
    • [4] in de betekenis van ‘lengtemaat’ aangetroffen vanaf 1150 [5] [6] [3]
    • [5] op te vatten als uitspraakvariant van  spang zn 
      In straattaal treedt een omgekeerde ontwikkeling op: hier komt het Surinaams span soms voor als "spang" [7]
enkelvoud meervoud
naamwoord span spannen
verkleinwoord spannetje spannetjes

Zelfstandig naamwoord

[A]hetspano

  1. (landbouw) (verkeer) geheel van trekdieren die samen zijn aangespannen voor een voertuig of landbouwwerktuig
  2. twee personen die gewoonlijk samen bepaalde bezigheden verrichten
  3. (Suriname) geraamte van een vlieger

despanv/m

  1. oude (niet-metrische) lengtemaat: de afstand tussen de toppen van duim en pink van de uitgestrekte hand (gesteld op 22,86 cm)
  2. (verouderd) sieraad in de vorm van een haarband, speld of gesp
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • spic en span (alleen naar de vorm)
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
spannen

span

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spannen
    • Ik span. 
  2. gebiedende wijs van spannen
    • Span! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spannen
    • Span je? 

Gangbaarheid

  • Het woord span staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  span (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /spæn/

Zelfstandig naamwoord

span

  1. span
  2. spanne
  3. (bouwkunde) overspanning

Werkwoord

span

  1. verleden tijd van spin
Synoniemen
  • spun
Citaten
  • When Adam delved and Eve span, who was then a gentleman?
    Toen Adam spitte en Eva spon, wie was er toen een edelman?[1]

Gangbaarheid

100 %van de Amerikanen;
97 %van de Britten.[2]

Verwijzingen

  1. citaat uit een preek van de 14e-eeuwse Engelse priester John Ball
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be

Surinaams

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

span

  1. aanspannen, uitspannen, strak trekken
  2. laden (van een vuurwapen)
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

span

  1. spanning

Bijvoeglijk naamwoord

span

  1. strak, vol geladen
  2. geladen
  3. spannend
  4. (figuurlijk) boos
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] mi bere span
    ik heb nu ruim voldoende gegeten; ik heb mijn bekomst (letterlijk: mijn buik is vol)
  • [4] no span

IJslands

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

span

  1. inductantie

Meer informatie

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.