sporten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sporten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈspɔrtə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • spor·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van sport met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sporten
sportte
gesport
zwak -t volledig

Werkwoord

sporten

  1. inergatief aan sport doen
    • Wie wil afvallen, moet sporten. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

desportenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sport

Gangbaarheid

  • Het woord sporten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Zweeds

Zelfstandig naamwoord

sporten

  1. bepaalde vorm enkelvoud van sport
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.