vliegtuig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vliegtuig    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈvlixtœyx/ (2 lettergrepen):
    • (Noord-Nederland): /ˈvliχtœʏχ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈvlixtœːx/
Woordafbreking
  • vlieg·tuig
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vliegtuig vliegtuigen
verkleinwoord vliegtuigje vliegtuigjes

Zelfstandig naamwoord

hetvliegtuigo

  1. (verkeer) (luchtvaart) vervoermiddel dat speciaal ontworpen is voor het reizen door de lucht
    • Reist u vaak per vliegtuig? 
     Als Duitsland toen had aangevallen met pantservoertuigen en vliegtuigen was het de grootste slachting uit de geschiedenis geworden.[4]
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vliegtuig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

vliegtuig

  1. vliegtuig
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.