dictum

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dictum    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɪktʏm/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈdɪk.tʏm/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈdɪk.tʏm/
Woordafbreking
  • dic·tum
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan Latijns dictum ‘gezegde, slotwoord; bevel’.
enkelvoud meervoud
naamwoord dictum dicta
dictums
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetdictumo

  1. (juridisch) het beschikkende gedeelte van de rechterlijke uitspraak (vonnis of arrest) dat de uiteindelijke beslissing van de rechter formuleert en rechtsgevolgen teweegbrengt
  2. gezegde
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord dictum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Latijn

Uitspraak
  • IPA: /ˈdɪk.tʊ(m)/
Woordafbreking
  • dic·tum
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid uit dīcere ‘zeggen, spreken’ met het achtervoegsel -tum, m.a.w. het passief participium perfectum van dīcere.

Zelfstandig naamwoord

dĭctum o

  1. uitspraak, uiting
  2. gezegde, woord
  3. bevel
Verbuiging
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.