gister

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gister    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɣɪstər/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈχɪstər/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɣɪstər/
Woordafbreking
  • gis·ter

Bijwoord

gister

  1. de laatste dag die voltooid is
    • Hij kwam gister langs. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gister staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
54 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ɣɪstɐ(r)/ (Etsbergs)

Bijwoord

gister

  1. gister

Zelfstandig naamwoord

gister o

  1. de vorige dag.
    «Dae koom 'd gistere
    Hij kwam de vorige dag.
Verbuiging
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.