spier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spier    (hulp, bestand)
  • IPA: /spir/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • spier
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘lichaamsweefsel’ voor het eerst aangetroffen in 1621 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord spier spieren
verkleinwoord spiertje spiertjes

Zelfstandig naamwoord

despierv/m

  1. (anatomie) een orgaan dat door elektrische signalen gestuurd kan samentrekken
    • Het opbouwen van de spieren door middel van gewichtstraining is een populaire sport. 
  2. (scheepvaart) een algemene benaming voor een ronde, houten paal op een schip
    • Deze spier is nog wel bruikbaar een mastje voor de bijboot. 
  3. lange, dunne boomstam (van een spar)
  4. (waterbeheer) weke vette klei (in Zeeland) met blauw-grijze kleur
     Onder het veen ligt op de meeste plaatsen een dunne laag spier, d.i. een vettige klei met veel koolzure kalk; zij zou volgens sommigen overeenkomen met de blauwe zeeklei waarop in Holland het laagveen rust. Veen en spier rusten op een zeer dikke laag zand.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord spier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord spier spiere

Zelfstandig naamwoord

spier

  1. (anatomie) spier
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.