groengeel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  groengeel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɣruŋɣɛl/
Woordafbreking
  • groen·geel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord groengeel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetgroengeelo

  1. (kleur) een kleur tussen groen en geel
    • Heeft u die ook in het groengeel? 
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen groengeelgroengelergroengeelst
verbogen groengelegroengeleregroengeelste
partitief groengeelsgroengelers-

Bijvoeglijk naamwoord

groengeel

  1. (kleur) de kleur groengeel hebbend
    • Hij rijdt in een groengele auto. 
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord groengeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.