radio

Niet te verwarren met: radio-

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  radio    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈradijo/
Woordafbreking
  • ra·dio
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels radio, in de betekenis van ‘draadloze omroep’ aangetroffen vanaf 1904 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord radio radio's
verkleinwoord radiootje radiootjes

Zelfstandig naamwoord

deradiom

  1. (elektronica), (media) toestel dat uitgezonden radiogolven kan ontvangen en omzetten in geluid
    • De radio kraakt, hij moet nog ingesteld worden. 
  2. (communicatie), (media) (geen verbuiging) medium om informatie en amusement uit te zenden
    • De mensen hoorden het vreselijke nieuws op de radio. 
  3. (media) radioprogramma
  4. draadloze telegrafie of telefonie
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord radio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Deens

Zelfstandig naamwoord

radio o

  1. radio (toestel)
  2. radio (medium)

Verwijzingen

    Engels

    enkelvoud meervoud
    radio radios

    Zelfstandig naamwoord

    radio

    1. radio (toestel)
    2. (geen verbuiging) radio (medium)

    Esperanto

      enkelvoud meervoud
    nominatief   radio     radioj  
    accusatief   radion     radiojn  

    Zelfstandig naamwoord

    radio

    1. radio (toestel)
    2. (geen verbuiging) radio (medium)

    Fins

    Zelfstandig naamwoord

    radio

    1. radio (toestel)
    2. radio (medium)

    Frans

    enkelvoud meervoud
    zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
      radio     le radio     radios     les radios  

    Zelfstandig naamwoord

    radio v

    1. radio (toestel)
    2. (geen verbuiging) radio (medium)

    Indonesisch

    Woordafbreking
    • ra·dio
    Woordherkomst en -opbouw

    Zelfstandig naamwoord

    radio

    1. radio (toestel)
    2. radio (medium)

    Ido

    Zelfstandig naamwoord

    radio

    1. radio (toestel)
    2. radio (medium)

    Spaans

    Uitspraak
    • Geluid:  radio    (hulp, bestand)
    Woordafbreking
    • ra·dio
    enkelvoud meervoud
    radio radios

    Zelfstandig naamwoord

    radio m

    1. (anatomie) spaakbeen
    Synoniemen
    • [1] hueso radio

    Zelfstandig naamwoord

    radio v

    1. radio (toestel)
    2. radio (medium)

    Zelfstandig naamwoord

    radio m

    1. (scheikunde) radium
    2. (wiskunde) straal

    Werkwoord

    vervoeging van
    radiar

    radio

    1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van radiar

    Vietnamees

    Zelfstandig naamwoord

    radio

    1. radio (toestel)
    2. radio (medium)
    Synoniemen
    • ra-đi-ô

    Zweeds

    radios enkelvoud meervoud
      onbepaald bepaald onbepaald bepaald
      nominatief     radio     radion     radior     radiorna  
      genitief     radios     radions     radiors     radiornas  
    radios enkelvoud meervoud
      onbepaald bepaald onbepaald bepaald
      nominatief     radio     radion        
      genitief     radios     radions        

    Zelfstandig naamwoord

    radio g

    1. radio (toestel)
    2. radio (medium)
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.