bier

Uitspraak

• Geluid:  bier    (hulp, bestand)
• IPA: / bir / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• bier

Woordherkomst en -opbouw

• in het Middelnederlands, in de betekenis van ‘alcoholhoudende drank’ voor het eerst aangetroffen in 1240, van Germaans *beura of *beuza
  De verdere etymologie is onzeker: mogelijk Indo-Europees: *b(e)u-, *bh(e)u- "opblazen, groeien, zwellen", of via bēor, bior uit *breor van het Angelsaksisch bréowan "brouwen" ^[1][2][3]

Zelfstandig naamwoord

het bier o

1. (drinken) alcoholische drank die bereid is uit gefermenteerde mout met toevoeging van hop en kruiden

   • In het leven van de Egyptische farao's 5000 jaar geleden, hoorde bier tot het dagelijks dieet.^[4] 
   • Bier wordt hoofdzakelijk van gerst gemaakt.^[5] 

   ▸ De hele ochtend lagen we languit in het water. Pogue stak zijn pijp op en ging languit onder een boom een boek lezen. Dit was een paradijs, alleen het koude biertje ontbrak.^[6]

2. (metonymisch), (feest) feestelijk onthaal, waarbij over het algemeen bier [1] gedronken wordt

   • Op een bier uitgenodigd zijn. 

Gangbaarheid

• Het woord bier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bier" herkend door:

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

Woordafbreking

• bi·er

Werkwoord

bier

1. tegenwoordige tijd van bie

Zelfstandig naamwoord

bier, mv

1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van bie

Zelfstandig naamwoord

bier o

1. (voeding) bier

Woordafbreking

• bi·er

Werkwoord

bier

1. tegenwoordige tijd van bie

Zelfstandig naamwoord

bier, mv

1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van bie

Woordafbreking

• bi·er

Werkwoord

bier

1. tegenwoordige tijd van bie

Zelfstandig naamwoord

bier, mv

1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van bie

Uitspraak

• Geluid:  bier    (hulp, bestand)

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Middelhoogduitse ber

Zelfstandig naamwoord

bier

1. (plantkunde)(fruit) bes; kleine vrucht