dem

Niet te verwarren met: Dem, den

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  dem    (hulp, bestand)
  • IPA: /deːm/
Woordafbreking
  • dem

Lidwoord

dem

  1. de

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /dem/
Woordafbreking
  • dem
Woordherkomst en -opbouw
  • Accusatief van het Noorse voornaamwoord de.
Naar frequentie 53

Persoonlijk voornaamwoord

dem

  1. (3e persoon meervoud, objectsvorm, accusatief) hen, ze
Noorse persoonlijke voornaamwoorden (in het Bokmål)
getal / respect pers. genus / bezield onderwerp (nominatief) nld. voorwerp (accusatief) nld.
enkelvoud 1e    jeg  ik  meg  mij
2e    du  jij  deg  jou
3e m persoon
m ding
 han 
 den 
hij  han  /  ham 
 den 
hem
v persoon
v ding
 hun 
 den 
zij  henne 
 den 
haar
o  det  het  det  het
meervoud 1e    vi  wij  oss  ons
2e    dere  jullie  dere  jullie
3e    de  zij  dem  hen
beleefdheidsvorm 2e    De  u  Dem  u


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /dɛm/
Woordafbreking
  • dem

Werkwoord

dem

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord jít
Synoniemen


Zweeds

Persoonlijk voornaamwoord

dem

  1. hen, hun
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.