den

Niet te verwarren met: deň

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  den    (hulp, bestand)
  • IPA: /dɛn/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • den
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘naaldboomsoort’ voor het eerst aangetroffen in 1225.[1]
  • A: erfwoord: Middelnederlands denne, uit Oudnederlands dennia, ontwikkeld uit West-Germaans *danjō, met i-umlaut naast *danwō (waaruit Mnl. danne); bij Indo-Europees *dʰonu-, waartoe Bretons tann ‘wintereik’ en Hittitisch tanau ‘spar’ behoren.[2] Evenals Nederduits Dann ‘(fijn)spar; den’ en Duits Tanne.
  • B: erfwoord: Middelnederlands denne ‘scheepsdek, -ruim; bergplaats; dorsvloer’, ontwikkeld uit Oergermaans *danjō; bij Indo-Europees *dʰen- ‘handpalm; vlakke bodem; platte plank’, waartoe Sanskrit dhánuḥ ‘zandbank, eiland’, dhanū́ḥ ‘hoge oever’, dhánvan- ‘droog land, woestijn’, Avestisch ϑanvan-, ϑanvar- ‘boog’, Latijn femur ‘dijbeen’ en Oudgrieks thénar ‘handpalm, voetzool’ behoren.[3] Evenals Middelnederduits denne ‘bosdal, leger van dieren, laagte’ en Duits Tenne ‘dorsvloer; vloerdeel’.
1, 2 enkelvoud meervoud
naamwoord den dennen
verkleinwoord dennetje dennetjes

Zelfstandig naamwoord

[A]dedenm

  1. (coniferen) kegeldragende naaldboom van het geslacht Pinus  [2]
  2. een kerstboom
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Zelfstandig naamwoord

[B]dedenm

  1. hol van roofdier
  2. de opstaande kant van het scheepsruim, vanaf het dek van een binnenschip
  3. bergzolder, bergvloer boven de dorsvloer
  4. (Limburg, Zuid-Brabant) dorsvloer
  5. (Zeeland, Vlaanderen) dorsplein, dorskleed
Synoniemen

Meer informatie

Lidwoord

den [4]

  1. (in vaste uitdrukkingen) accusatief en datief enkelvoud mannelijk en onzijdig (de, het) arch.
    • Op den duur. 
  2. (in Zuid-Nederlandse spreektaal) enkelvoudig mannelijk bepaald lidwoord wanneer eropvolgend woord met een klinker of b, d, h of t begint
    • Den Haag. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord den staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als verbogen vorm lidwoord.

98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Achterhoeks

Lidwoord

den

  1. de; bepaald lidwoord voor mannelijke naamwoorden
Verwante begrippen

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / dən /
Woordafbreking
  • den
Naar frequentie 19

Lidwoord

den, g

  1. de
Verwante begrippen
  • det (onzijdige vorm)
  • de (meervoudsvorm)

Aanwijzend voornaamwoord

den

  1. (3e persoon enkelvoud, mannelijke en vrouwelijke vorm) deze, die, dit

Persoonlijk voornaamwoord

den, g

  1. het
Verwante begrippen
  • det (onzijdige vorm)
  • de (meervoudsvorm)

Verwijzingen

    Duits

    Lidwoord

    den

    1. de

    Engels

    Uitspraak
    • Geluid:  den (VS)    (hulp, bestand)
    • IPA: /dɛn/
    Woordafbreking
    • den
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afkomstig van het Oudengelse woord "denn"
    enkelvoud meervoud
    den dens

    Zelfstandig naamwoord

    den

    1. (dierkunde) hol (van een wild dier, b.v. een beer of vos)
    2. (dierkunde) nest (van een wild dier, b.v. een krokodil)
    3. (bouwkunde) woonkamer (als rustpunt)
    Synoniemen

    Nedersaksisch

    Lidwoord

    den

    1. de; bepaald lidwoord voor mannelijke naamwoorden
      «Den dokter hef mi'j ezegd da'k minder mot roken.»
      De dokter heeft mij gezegd dat ik minder moet roken.
    Synoniemen
    Verwante begrippen

    Noors

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: / den /
    Woordafbreking
    • den
    Naar frequentie 22

    Lidwoord

    den (voor mannelijke en vrouwelijke woorden in het enkelvoud)

    1. de
      «Den [iranske] grønne bevegelsen startet da millioner av mennesker strømmet ut i gatene i protest mot valgfusk.»[1]
      De [Iraanse] groene beweging begon toen miljoenen mensen stroomden in de straten om te protesteren tegen de verkiezingsfraude.
    Verwante begrippen
    •  det lw  (onzijdige vorm)
    •  de lw  (meervoudsvorm)
    Uitdrukkingen en gezegden
    • Olav den hellige
    Olaf de Heilige

    Aanwijzend voornaamwoord

    den

    1. deze, die, dit (3e persoon enkelvoud, mannelijke en vrouwelijke vorm)
      «Den jenta liker jeg.»
      Ik hou van dit meisje.

    Persoonlijk voornaamwoord

    den (3e persoon enkelvoud, mannelijke en vrouwelijke vorm)

    1. het
    Verwante begrippen
    •  det lw  (onzijdige vorm)
    •  de lw  (meervoudsvorm)
    Noorse persoonlijke voornaamwoorden (in het Bokmål)
    getal / respect pers. genus / bezield onderwerp (nominatief) nld. voorwerp (accusatief) nld.
    enkelvoud 1e    jeg  ik  meg  mij
    2e    du  jij  deg  jou
    3e m persoon
    m ding
     han 
     den 
    hij  han  /  ham 
     den 
    hem
    v persoon
    v ding
     hun 
     den 
    zij  henne 
     den 
    haar
    o  det  het  det  het
    meervoud 1e    vi  wij  oss  ons
    2e    dere  jullie  dere  jullie
    3e    de  zij  dem  hen
    beleefdheidsvorm 2e    De  u  Dem  u

    Verwijzingen

    1. Weblink bron
      Professor Behzad Yaghmaian, Ramapo College of New Jersey
      “Irans grønne bevegelse lar seg ikke stoppe [De groene beweging van Iran kan niet worden gestopt]” (8 december 2009), Bistandsaktuelt, Oslo; vakblad voor hulp en internationale ontwikkeling

    Nynorsk

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: /den/
    Woordafbreking
    • den

    Lidwoord

    den (voor mannelijke en vrouwelijke woorden in het enkelvoud)

    1. de
    Verwante begrippen
    Uitdrukkingen en gezegden

    Olav den heilage

    • Olaf de Heilige.

    Aanwijzend voornaamwoord

    den

    1. (3e persoon enkelvoud, mannelijke en vrouwelijke vorm) deze, die, dit
      «Den saka er klar.»
      Deze zaak is duidelijk.

    Persoonlijk voornaamwoord

    den m/v

    1. het
    Verwante begrippen

    Oost-Fries

    Lidwoord

    den

    1. de; bepaald lidwoord voor mannelijke naamwoorden
    Verwante begrippen

    Spaans

    Werkwoord

    vervoeging van
    dar

    den

    1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van dar
    2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van dar
    vervoeging van
    darse

    den

    1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van darse
    2. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van darse

    Tsjechisch

    Uitspraak
    • IPA: /dɛn/
    Woordafbreking
    • den

    Zelfstandig naamwoord

    den monbezield

    1. (dag)(eenheid)(tijdrekening) dag; tijd waarin een hemellichaam volledig om zijn eigen as draait (voor de aarde 24 uur)
    2. (tijdrekening) dag; tijd tussen zonsop- en zonsondergang
    Verbuiging
    Afgeleide begrippen
    Typische woordcombinaties
    Verwante begrippen
    • dnes (bw.)
    • dnít se
    • každodenně (bw.)
    • pozítří (bw.)
    • předevčírem (bw.)
    • rozednívat se
    • včera (bw.)
    • zítra (bw.)


    Dagen in het Tsjechisch
    pondělí
    maandag
    úterý
    dinsdag
    středa
    woensdag
    čtvrtek
    donderdag
    pátek
    vrijdag
    sobota
    zaterdag
    neděle
    zondag

    Meer informatie

    Verwijzingen

      Zelfstandig naamwoord

      den

      1. genitief meervoud van dno

      Zelfstandig naamwoord

      den

      1. genitief meervoud van dna

      Twents

      Lidwoord

      den

      1. de; bepaald lidwoord voor mannelijke naamwoorden
      Synoniemen
      Verwante begrippen
      Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.