hem

Nederlands

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
julliejullie
2e persoon
(formeel)
uuuu
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
ugij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm
Uitspraak
  • Geluid:  hem    (hulp, bestand)
  • IPA: /hɛm/ (1 lettergreep)
  • IPA: /ɦɛm/
Woordafbreking
  • hem
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘buitendijks land’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1182 [1]
  • In de betekenis van ‘persoonlijk voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1200 [1] [2] [3] [4]

Persoonlijk voornaamwoord

hem

  1. accusatief m derde persoon enkelvoud
    • Ik zie de man -> ik zie hem. 
     Jack was een kale man van in de zestig die 35 jaar geleden zelf de PCT had gelopen. Het ging er volgens hem destijds heel anders aan toe dan nu. ‘Mijn rugzak woog wel 20 kilo, en nu loopt iedereen met dat ultralichte spul.[5]
  2. datief m derde persoon enkelvoud
    • Ik geef de man een boek -> ik geef hem een boek. 
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
hemmen

hem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hemmen
    • Ik hem. 
  2. gebiedende wijs van hemmen
    • Hem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hemmen
    • Hem je? 

Gangbaarheid

  • Het woord hem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen


Middelnederlands

nominatiefgenitiefdatiefaccusatief
volclit.volclit.volclit.volclit.
enk1eicmijnsmimi
2edu-tudijnsdidi
3emhi-isijns-es
-s
hem-em
-en
hem-en
-ene
-ne
fsi-sehaer-ere
-re
-er
haer-ere
-re
-er
haer-se
nhett-
-et
-t
--es
-s
hemhet-et
-t
mv1ewionseronsons
2eghi-iuweruu
3esi-sehaer-ere
-re
-er
hem
hen
-enhem
hen
-se

Persoonlijk voornaamwoord

hem

  1. datief en accusatief m van de derde persoon enkelvoud: hem
  2. datief o an de derde persoon enkelvoud: eraan, ervoor
  3. datief en accusatief van de derde persoon meervoud: hun, hen, ze

Wederkerend voornaamwoord

hem

  1. zich
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.