politie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  politie    (hulp, bestand)
  • IPA: /poˈli(t)si/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • po·li·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord politie -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

depolitiev

  1. (verouderd) bestuur van een stad of staat
  2. (bedrijf) (ordehandhaving) overheidsdienst die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid en het opsporen van wetsovertreders
    • De politie stond bij hem op de stoep. 
    • Als je te hard rijdt, krijg je een bekeuring van de politie. 
Synoniemen
enkelvoud meervoud
naamwoord politie polities
verkleinwoord politietje politietjes

Zelfstandig naamwoord

depolitiev/m

  1. (spreektaal) (beroep) ambtenaar bij de politie
    • Die politie stond op de hoek te kijken, maar hij deed verder niets. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord politie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

politie

  1. politie; een overheidsdienst die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders

Veluws

Zelfstandig naamwoord

politie

  1. politie; een overheidsdienst die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.