ziekenhuis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ziekenhuis    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzi.kǝn.ˌɦœʏs/
Woordafbreking
  • zie·ken·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenhuis ziekenhuizen
verkleinwoord ziekenhuisje ziekenhuisjes

Zelfstandig naamwoord

hetziekenhuiso

  1. (medisch) instelling voor onderzoek, behandeling en verpleging van zieken
    • Ik word opgenomen in het ziekenhuis. 
     Daarna verdween de Sint zoals hij gekomen was. Drie dagen lang lag de abt in het ziekenhuis, zwevend tussen leven en dood.[1]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ziekenhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 14
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.