gard

Uitspraak

• Geluid:  gard    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• gard

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘strafwerktuig, roe’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 ^{[1] [2]}

Zelfstandig naamwoord

de gard v / m

1. een roe

   • Vol verwachting klopt ons hart, wie de koek krijgt, wie de gard. 

Gangbaarheid

• Het woord gard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gard" herkend door:

Verwijzingen

Zelfstandig naamwoord

gard

1. accusatief enkelvoud van gards

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Proto-Slavische *gȏrdъ

Zelfstandig naamwoord

gard m

1. stad

   «Gard Òstrawa witô waju.»

   De stad Ostrava heet u welkom.

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Oudnoordse garðr

Zelfstandig naamwoord

gard

1. tuin

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /gɑːɾ/

Woordafbreking

• gard

Woordherkomst en -opbouw

• Afkomstig van het Oudnoorse woord garðr

Zelfstandig naamwoord

[A] gard m

1. hek, omheining
2. (figuurlijk) iets, dat vergelijkbaar is met een hek, bijv. een mensenketting

Zelfstandig naamwoord

[B] gard m

1. (landbouw) boerderij, boerenbedrijf, boerenhoeve, boerenhofstede, boerenhofstee, hoeve, hofstede, hofstee
2. (tuinieren) tuin
3. hof
4. (bouwkunde) woonhuis, huis met winkels en kantoren (in een stad)

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /gɑːɾd/

Woordafbreking

• gard

Woordherkomst en -opbouw

• Afkomstig van het Oudnoorse woord garðr

Zelfstandig naamwoord

gard m

1. (landbouw) boerderij, boerenbedrijf, boerenhoeve, boerenhofstede, boerenhofstee, hoeve, hofstede, hofstee
2. (tuinieren) tuin
3. hof
4. (bouwkunde) woonhuis, huis met winkels en kantoren (in een stad)
5. hek, omheining
6. (figuurlijk) iets, dat vergelijkbaar is met een hek, bijv. een mensenketting

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Proto-Germaanse *gardaz

Zelfstandig naamwoord

gard

1. tuin
2. hof
3. regio, land
4. woning, onderkomen

Uitspraak

• IPA: /gart/

Woordafbreking

• gard

Zelfstandig naamwoord

gard monbezield

1. opzicht

   «Problém se objevuje v jiném gardu.»

   Het probleem doet zich in een andere opzicht voor.

2. (sport) en garde; de beginpositie bij het schermen

Zelfstandig naamwoord

gard

1. genitief meervoud van garda