rok

Niet te verwarren met: rök, rock

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rok    (hulp, bestand)
  • IPA: /rɔk/ (1 lettergreep)
Gelijkklinkende woorden
Woordafbreking
  • rok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rok rokken
verkleinwoord rokje rokjes

Zelfstandig naamwoord

derokm

  1. (kleding) een voornamelijk door vrouwen (in o.a. Schotland ook door mannen) gedragen buis- of kegelvormig kledingstuk dat om de taille wordt gedragen en een deel van de benen bedekt
     Een jonge jongen in een Schotse rok kwam keihard in een stofwolk de berg af rennen en sprong onmiddellijk op Pogues rug.[6]
  2. (kleding) type avondkleding, rokkostuum
  3. (plantkunde) membraan [1], omhullend vlies, tunica [3]
Afgeleide begrippen
  • [1, 2] vrouwenrok
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

[1] kledingstuk

  • Het hemd is nader dan de rok
Eigen familie gaat voor
  • Iemand achter de rokken lopen/ziten
Iemand (m.n. een vrouw) het hof willen maken, een vrouw proberen te versieren
  • Zij heeft geen rok aan haar gat
Die vrouw heeft niets, zij is erg arm
Overerving en ontlening
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
rokken

rok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rokken
    • Ik rok. 
  2. gebiedende wijs van rokken
    • Rok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rokken
    • Rok je? 

Gangbaarheid

  • Het woord rok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • rok
enkelvoud meervoud
naamwoord rok rokke

Zelfstandig naamwoord

rok

  1. (kleding) jurk
Spreekwoorden
  • die hemp is nader as die rok

Hoogsilezisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *rokъ

Zelfstandig naamwoord

rok

  1. jaar

Meer informatie

Indonesisch

Woordafbreking
  • rok
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

rok

  1. (kleding) rok, jurk
    «Murid perempuan memakai blus berwarna putih dan rok berwarna abu-abu.»
    Studentes dragen een witte bloes en een grijze rok.
  2. (muziek) rock

Kasjoebisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *rokъ

Zelfstandig naamwoord

rok

  1. jaar

Meer informatie

Oudsaksisch

Zelfstandig naamwoord

rok

  1. rook; een zichtbaar mengsel van gassen, dampen en fijne vaste deeltjes dat bij verbranding opstijgt

Pools

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *rokъ

Zelfstandig naamwoord

rok m

  1. jaar

Meer informatie

Slowaaks

Uitspraak
  • IPA: /rɔk/
Woordafbreking
  • rok
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *rokъ

Zelfstandig naamwoord

rok m

  1. jaar
    «Je o dva roky starší ako ty.»
    Hij is twee jaar ouder dan jij.
Gelijkklinkende woorden
Verwante begrippen
  • ročník m
  • ročne (bw.)
  • ročný
  • rôčik
  • storočie o

Meer informatie

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /rɔk/
Woordafbreking
  • rok
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *rokъ

Zelfstandig naamwoord

rok monbezield

  1. (tijdrekening) jaar; een periode van 1 januari tot 31 december
    «Narodil jsem se v roce 1976.»
    Ik ben geboren in (het jaar) 1976.
  2. (eenheid)(tijdrekening) jaar; de duur van een omloop van de aarde om de zon van circa 365 dagen
    «Na vojnu se dnes chodí na rok
    De dienstplicht duur tegenwoordig een jaar.
  3. (tijdrekening) jaar; een periode van twaalf maanden of korter verbonden met een bepaalde activiteit
    «Školní rok trvá od září do června.»
    Het schooljaar duurt van september tot juni.
  4. (tijdrekening) jaar; de duur van de omloop van een planeet om haar ster
    «Doba, za kterou Mars oběhne kolem Slunce, se říká marsovský rok
    De periode, waarin Mars een rondje om de zon draait, wordt een marsjaar genoemd.
Verbuiging
Synoniemen
  1. kalendářní rok monbezield
  2. (in meervoud) léta omv
Afkorting
  1. r.
Gelijkklinkende woorden
Afgeleide begrippen
  • čtvrtrok monbezield
  • napřesrok (bw.)
  • narok (bw.)
  • půlrok monbezield
  • roček monbezield
  • roční
  • růček monbezield
Typische woordcombinaties
  • astronomický rok monbezield – astronomisch jaar
  • čtvrt roku – een kwart jaar
  • finanční rok monbezield – financieel jaar
  • hospodářský rok monbezield
  • kalendářní rok monbezield
  • marsovský rok monbezield – marsjaar
  • Nový rok monbezield
  • přestupný rok monbezield
  • rok výroby monbezield – bouwjaar
  • světelný rok monbezield
  • školní rok monbezield
  • za rok – over een jaar
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • jednou za uherský rok
  • šťastný nový rok
  • Veselé Vánoce a šťastný nový rok

Verwijzingen

    Meer informatie

    Zelfstandig naamwoord

    rok monbezield

    1. (verouderd) bespreking, discussie
    Verbuiging
    Synoniemen
    • diskuse v
    • jednání o
    • rokování o
    • rozmluva v
    Afgeleide begrippen
    • rokovat
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.