woon

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  woon    (hulp, bestand)
  • IPA: /won/ (1 lettergreep); /ʋoːn/
Woordafbreking
  • woon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woon -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dewoonv/m

  1. woonplaats
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
wonen

woon

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wonen
    • Ik woon. 
  2. gebiedende wijs van wonen
    • Woon! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wonen
    • Woon je? 

Gangbaarheid

  • Het woord woon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.