dood

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dood    (hulp, bestand)
  • IPA: /dot/ (1 lettergreep); /doːt/
Woordafbreking
  • dood
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dood (doden) *
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dedoodv/m

  1. (biologie), (medisch), (religie) de toestand nadat het leven is geëindigd [3]
    • Vele mensen vrezen de dood. 
  2. (biologie), (medisch) het tot het einde komen van een leven, de overgang naar de onder [1] genoemde toestand
    • Hij woonde daar tot zijn dood. 
  3. (biologie), (kunst) skeletvormige figuur, vaak met zeis, die bovengenoemde toestand personifieert
    • Men kan zich echter eveneens afvragen wat de natuur, de kosmos of het Zijn aan de zogenaamde grote persoonlijkheden en hun aanspraak op onsterfelijkheid eigenlijk gelegen is, omdat de dood met zijn nivellerende zeis alle menselijke rangverschillen toch onverbiddellijk wegmaait.[8] 
  4. versterkend voorvoegsel heel erg, als eerste deel in een samenstelling dat de intensiteit van het tweede deel benadrukt
    Voor zover deze samenstellingen zijn gevormd zonder tussen-s (een oude genitief) en zeker wanneer het gaat om werkwoorden kunnen ze ook worden opgevat als gevormd met het bijwoordelijk gebruikt  dood bn .
    • Hij was schatrijk, maar leefde in een doodgewoon rijtjeshuis. 
Antoniemen
Opmerkingen
  • Het meervoud komt alleen voor in de uitdrukking duizend doden sterven.
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Spreekwoorden
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen dooddoderdoodst
verbogen dodedoderedoodste
partitief doodsdoders-

Bijvoeglijk naamwoord

dood

  1. niet meer levend
    • Onze dode kat werd waardig begraven. 
    • Mijn ouders zijn al heel lang dood. 
  2. (figuurlijk) niet langer werkend, niet meer functionerend
    • Hij wilde haar bellen, maar de lijn was dood. 
Antoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
  • [2] doodcijferen
  • [2] doodconcurreren
  • [2] doodfluiten
  • [1] doodjakkeren
  • [2] doodknuffelen
  • [2] doodprijzen
  • [2] doodredeneren
  • [1] doodschrikken
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
doden

dood

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doden
    • Ik dood. 
  2. gebiedende wijs van doden
    • Dood! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doden
    • Dood je? 
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord dood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[9]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord dood -

Zelfstandig naamwoord

dood

  1.  dood zn 
    «'n Natuurlike dood sterwe.»
    Een natuurlijke dood sterven.
stellend attributief
dooddooie

Bijvoeglijk naamwoord

dood

  1.  dood bn 
  2. overleden, gestorven, omgekomen
    «Minstens 20 mense is in 'n vliegtuigongeluk in die Demokratiese Republiek van die Kongo dood
    Ten minste 20 mensen zijn bij een vliegtuigongeluk in de Democratische Republiek van de Congo omgekomen.
Anagrammen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.