kast

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kast    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɑst/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /kɑst/
    • (Vlaanderen, Brabant): /kɑst/
    • (Limburg): /kɑs/
Woordafbreking
  • kast
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontwikkeld uit Middelnederlands caste "korenschuur, voorraadschuur", ontleend aan Duits Kasten[1] (in het Nederlands opgevat als mv), in de betekenis van "opbergmeubel" voor het eerst aangetroffen in 1662[1].
  • In betekenis mogelijk ook beïnvloed door het vrijwel gelijkluidende woord kas.
enkelvoud meervoud
naamwoord kast kasten
verkleinwoord kastje kastjes

Zelfstandig naamwoord

dekastv/m

  1. (meubel) een meubel om gebruiksvoorwerpen in op te bergen, meestal voorzien van horizontale schappen
    • de avond in het restaurant bracht hij met zijn tweejarig zoontje, wegens diens fascinatie met dit voorwerp, door in de stofzuigerkast 
  2. (informeel) een televisietoestel (meestal als verkleinwoord: kastje)
  3. (informeel) gevangenis
    • In de kast zitten. 
  4. (informeel) een groot gebouw
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: alles uit de kast halen
grote inspanningen leveren
  • [1]: iemand op de kast jagen
iemand boos maken
bekend laten worden dat je homoseksueel bent (letterlijk: (VS) Engels to come out of the closet)
  • [1]: van het kastje naar de muur gestuurd worden
met bureaucratisch gedoe te maken krijgen
  • [4]: en kast van een (huis, etc.)
een zeer groot (huis, etc.)
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kassen

kast

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kassen
    • Jij kast. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kassen
    • Hij kast. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kassen
    • Kast! 

Gangbaarheid

  • Het woord kast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Nedersaksisch

Woordafbreking
  • kast

Zelfstandig naamwoord

kast

  1. (religie)(kerst)(feest) kerst; de periode van kerstavond tot en met tweede kerstdag
Schrijfwijzen
Synoniemen
  • Christfest
  • joel
  • jool
  • joul
  • käärstmissen
  • karsemes
  • karsttied
  • kasfees
  • kastdaegen
  • kastfeest
  • Wiehnachten
  • Wiehnachtstied
  • wienachten
  • wienachtstied

Meer informatie

Meer informatie

Noors

Woordafbreking
  • kast

kast

  1. gebiedende wijs van kaste

Nynorsk

Woordafbreking
  • kast

kast

  1. gebiedende wijs van kaste
Synoniemen

Sallands

Woordafbreking
  • kast

Zelfstandig naamwoord

kast

  1. (religie)(kerst)(feest) kerst; de periode van kerstavond tot en met tweede kerstdag
Schrijfwijzen
Synoniemen

Stellingwerfs

Woordafbreking
  • kast

Zelfstandig naamwoord

kast

  1. (religie)(kerst)(feest) kerst; de periode van kerstavond tot en met tweede kerstdag
Synoniemen
  • kastdaegen
  • kastfeest
  • kastmis

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /kast/
Woordafbreking
  • kast

Zelfstandig naamwoord

kast

  1. genitief meervoud van kasta
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.