ja

Niet te verwarren met:

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ja    (hulp, bestand)
  • IPA: /ja/ (1 lettergreep); /jaː/
Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep ter bevestiging’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2]

Bijwoord

ja

  1. duidt bevestiging, instemming, toestemming, inwilliging of toegeving aan
    • Heeft hij dat echt gezegd? Ja. 
    • Mag ik nog een stukje taart? Ja. 
    • Vind jij dat ook? Ja. 
    • Voor de zekerheid surfte ik nog even over het internet en, godbetere, daar verscheen een artikel van taalkundige en hoogleraar Marc van Oostendorp uit het tijdschrift Onze Taal in 2011 onder de kop: Boer roept ‘ja’ – de vele betekenissen van een bevestiging. Onder het artikel las ik met afschuw de cursief afgedrukte regel: „Ja is in het gesproken Nederlands het vaakst gebruikte woord.” [3] 
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • o ja
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: ja en amen op alles zeggen
met alles akkoord gaan
  • [1]: geen ja en geen nee zeggen
weigeren noch toezeggen
  • [1]: ja kun je krijgen, nee heb je al
wordt gebruikt als bemoediging voor iemand die ertegen opziet om iets te vragen
  • [1]: ja en neen is een lange strijd
wordt gebruikt wanneer er twee het oneens zijn en niemand wil toegeven
  • [1]: iemand geloven bij ja en neen
iemand op zijn erewoord geloven
Vertalingen

Tussenwerpsel

ja

  1. kreet van opwinding
    • Ja! We hebben gewonnen! 
  2. nou ja: kijk zo simpel is het! dat je dat niet wist!
    • Nou ja... Op soortgelijke manier als 'kijk' gebruikt. Als antwoord op een vraag begint bevraagde met 'nou ja....' Dit wekt de suggestie dat het antwoord op de gestelde vraag voor bevraagde heel simpel is. Hij legt het alleen nog weer eens even uit aan de vrager, die het ook niet helpen kan dat hij het nog niet weet. Dat na dit nou ja... vervolgens een niet terzake doend antwoord volgt, lijkt voor bevraagde geen rol te spelen.[4] 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

hetjao

  1. bevestigend of instemmend antwoord
    • Hij antwoordde met een volmondig ja. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ja staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • IPA jɑː   geluid 

Bijwoord

ja

  1. inderdaad
Antoniemen
Overerving en ontlening

Werkwoord

ja

  1. jagen
Schrijfwijzen

Alemannisch

Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudhoogduitse ja /

Bijwoord

ja

  1. ja
Schrijfwijzen
  • jaa
  • jòò

Beiers

Woordafbreking
  • ja

Partikel

ja

  1. ja

Bosnisch

enkelvoud meervoud
nom. / voc.
accusatief mȅne, menâs, nas
genitief mȅne, menâs, nas
datief mȅni, minȁma, nam
locatief mȅninȁma
instrumentalis mnôm, mnómenȁma
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈjâː/
Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ

Persoonlijk voornaamwoord

  1. ik

Cimbrisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van Middelhoogduitse ja

Bijwoord

ja

  1. ja

Duits

Uitspraak
  • IPA: /ja/
  • Geluid:  ja    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ja

Bijwoord

ja

  1. ja
  2. toch, immers, inderdaad
    «Das ist ja Spitze!»
    Dat is toch geweldig!
    «Ich hatte es ja gesagt.»
    Ik had het toch/immers gezegd.
  3. vooral
  4. wel (bijw.)
  5. nietwaar, , toch
    «Du kommst auch, ja
    Jij komt ook, nietwaar?
Synoniemen
Antoniemen

Esperanto

Bijwoord

ja

  1. inderdaad

Fins

Voegwoord

ja

  1. en

Fries

Uitspraak
  • IPA: /ja/, /jaː/
Woordafbreking
  • ja

Tussenwerpsel

ja

  1. ja
Antoniemen
Afgeleide begrippen
  • jawis

Gotisch

Bijwoord

ja

  1. ja
Schrijfwijzen
  • 𐌾𐌰

Hoogsilezisch

Uitspraak
  • IPA: /ja/
Woordafbreking
  • ja

Partikel

ja

  1. ja
Antoniemen

Ido

Bijwoord

ja

  1. reeds

Kroatisch

enkelvoud meervoud
nom. / voc.
accusatief mȅne, menâs, nas
genitief mȅne, menâs, nas
datief mȅni, minȁma, nam
locatief mȅninȁma
instrumentalis mnôm, mnómenȁma
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈjâː/
Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ

Persoonlijk voornaamwoord

  1. ik

Lets

Voegwoord

ja

  1. wanneer

Middelhoogduits

Uitspraak
  • IPA: /jaː/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudhoogduitse ja /

Bijwoord

ja

  1. ja
Overerving en ontlening

Middelnederduits

Uitspraak
  • IPA: /jaː/
Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudsaksische ja

Bijwoord

ja

  1. ja
Overerving en ontlening

Middelnederlands

Uitspraak
  • IPA: /jaː/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudsaksische ja

Bijwoord

ja

  1. ja
Overerving en ontlening

Nedersaksisch

Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelnederduitse ja

Bijwoord

ja

  1. ja
Schrijfwijzen
Synoniemen
  • jowoll

Nedersorbisch

Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ

Persoonlijk voornaamwoord

ja

  1. ik, 'k; 1e persoon enkelvoud
Verwante begrippen
  • ty
  • wón
  • wóna
  • wóno
  • mej
  • wej
  • wónej

Noord-Fries

Uitspraak
  • IPA: /ja/

Persoonlijk voornaamwoord

ja

  1. zij; 3e persoon meervoud
Schrijfwijzen
  • djo
  • jo

Noors

Uitspraak
  • Geluid:  ja    (hulp, bestand)
  • IPA: / jɑː /
Woordafbreking
  • ja
Naar frequentie 34

Bijwoord

ja

  1. ja

Oppersorbisch

Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ

Persoonlijk voornaamwoord

ja

  1. ik, 'k; 1e persoon nominatief enkelvoud
Verwante begrippen
  • ty
  • wón
  • wono
  • wona
  • mój
  • wój
  • wonaj
  • wonej

Oudfrans

Bijwoord

ja

  1. al, reeds
    «Ja lo sot bien, il lo celat.[1]»
Schrijfwijzen

Verwijzingen

Oudnederlands

Bijwoord

ja

  1. ja; duidt bevestiging, instemming, toestemming, inwilliging of toegeving aan
Overerving en ontlening

Oudsaksisch

Bijwoord

ja

  1. ja
Overerving en ontlening

Pennsylvania-Duits

Tussenwerpsel

ja

  1. ja
Schrijfwijzen

Pools

enkelvoud meervoud
nom. / voc. jamy
accusatief mnie, mięnas
genitief mnienas
datief mnie, minam
locatief mnienas
instrumentalis mnąnami
Uitspraak
  • Geluid:  ja    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈja/
Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ

Persoonlijk voornaamwoord

ja

  1. ik, 'k; 1e persoon nominatief enkelvoud
Verwante begrippen
  • siebie

Saterfries

Woordafbreking
  • ja

Bijwoord

ja

  1. ja
Synoniemen

Slowaaks

enkelvoud meervoud
nominatief jamy
genitief ma, mňanás
datief mne, minám
accusatief ma, mňanás
locatief mnenás
instrumentalis mnounami
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈja/
Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *(j)azъ

Persoonlijk voornaamwoord

ja

  1. ik, 'k; 1e persoon nominatief enkelvoud
Verwante begrippen
Anagrammen
  • aj

Westfaals

Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelnederduitse ja

Bijwoord

ja

  1. (Zuidwestfaals) ja
Schrijfwijzen
Synoniemen
  • jowoll

West-Vlaams

Woordafbreking
  • ja

Bijwoord

ja

  1. ja
Verwante begrippen
  • joak
  • joag
  • joaj / joas / joat
  • joam / joaw
  • joag
  • joas

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  ja    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ja
Naar frequentie 35

Bijwoord

ja

  1. ja
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.